Archief: artikelen van

| Home |

 

het gebrek aan literaire schoonheid

Zondag 21 Maart 2004 in categorie Klein Proza

Bij de aanvang van de Boekenweek mogen wij via de media de traditionele glimp opvangen van het Boekenbal. Maar eigenlijk zouden we wel zonder kunnen. Want hoezeer de uitgevers tegenwoordig ook hun best doen vooral jonge en mooie auteurs aan te trekken, het blijft tobben. Allemachtig, wat is de Nederlandse literaire wereld toch lelijk! Er loopt maar zelden 'een leukje' tussen.

Editie 2004 van het Boekenbal was voor het uiterlijk vertoon voornamelijk afhankelijk van de inbreng
van 'mooie man' en tv-presentator Beau van Erven Dorens. Maar zelfs dàt liep uit op een fiasco. Beau werd naar eigen zeggen getreiterd door een vervelend studentje, verloor zijn reeds behoorlijk aangeschoten zelfbeheersing en diende de corpsbal in kwestie een vuistslag toe.

Deze uiterst directe vorm van debatteren ontleent Beau ongetwijfeld aan zijn zelfgeschreven 'Handboek voor Studenten'. In dit extreem populair-wetenschappelijk werkje geeft ervaringsdeskundige Beau handige tips om het studentenleven te overleven. Er staat waarschijnlijk niet in hoe het overmatig zuipend en rondcopulerende jonge volkje met 't brakke hoofd nog wat studiepunten kan binnenslepen. Beau zelf haalde namelijk nooit de universitaire eindstreep.

Schrijvers moeten zich eigenlijk helemaal niet in het openbaar vertonen. Schrijvers moeten binnenblijven en boeken schrijven. Behalve hun literaire werken hoeft er niets van hen te verschijnen. Ik kijk altijd een andere kant op wanneer ik een schrijver zie. Ik steek de straat over. Ik koop geen boeken met de foto van de auteur achterop. Of ik laat ze in de winkel reeds kaften met inpakpapier. Ik wil mijn leesbeleving niet verstoord zien door een onappetijtelijk hoofd dat mij tussen de regels door telkens voor de geest zweeft.

Duizenden mensen in dit land schijnen schrijver te willen worden. Van kinds af aan al. Ik vind dat bijzonder eigenaardig, om niet te zeggen ziekelijk. Het is toch niet normaal voor een kind om later met een bebrild Zwagerman-uiterlijk bij Café De Jaren aangetroffen te willen worden? Of langs het Leidse Bosje te gaan flaneren met het tussen hamer en aambeeld geplette hoofd van Mulisch?
Je wilt als je groot bent toch niet rondlopen met de verwijfd gewassen vlezigheid van een Rosenboom? En dan heb ik het nog niet eens gehad over de menselijke misdruk die Arnon Grünberg heet! Laat ik overigens zo hoffelijk zijn om te zwijgen over de vergane uiterlijke glorie van de vrouwelijke auteurs.

Nee, gezonde kinderen behoren het beroep van piloot, buschauffeur of brandweerman te ambiëren. Niet dat van schrijver. Dat is een van de wetmatigheden in de ontwikkelingspsychologie. Dus wanneer zij na de Cito-toets blijken te volharden in hun streven naar het auteurschap dienen zij onverwijld te worden aangemeld bij het Pedologisch Instituut.
Ondertussen is het raadzaam om ze niet op voetbal of paardrijden te doen. Voor de zekerheid. Want het bloed kruipt natuurlijk waar het niet gaan kan, dat zul je altijd zien. Doe ze maar vast op dansles en kickboksen. Voor op het boekenbal. Voor het geval ze daar Beau van Erven Dorens tegenkomen.

verschenen in nieuwsbrief nr 149 van het literair tijdschrift OpSpraak


№ 26 het gebrek aan literaire schoonheid

kil huis, warme vriendschap

Zaterdag 13 Maart 2004 in categorie Klein Proza

Met zijn allen waren we op deze winterdag voor de laatste maal in het huis van een vriend. Wij, met wie hij altijd speelde. Opnieuw voerden we onze gesprekken, hingen we lui in zijn stoelen, dronken we zijn bier op, hieven in zijn naam het glas en vervolgens nòg een aantal keren, rookten sommigen van ons zijn resterende sigaren. Toch niet helemaal zonder hem. Waar staat zijn asbak trouwens?

We draaiden zijn muziek, die deels ook de onze was maar voornamelijk ook niet. De lam geworden schakelaar van de dure grammofoon zat gefixeerd met een wigje dat oorspronkelijk een tandenstoker was. Zo te zien.
Dwalend en drentelend gingen we langs zijn kasten met boeken en muziek, de armen over elkaar, regelmatig één hand peinzend aan de kin. We zagen dat hij van dingen hield waarvan we niet wisten dat ze hem ooit boeiden. Alle afleveringen van The X-files. Op video en ook nog eens op DVD.
Hij verzamelde werkelijk ieder nummer van Fischer-Z en John Watts. Hij had en wist alles van Gene Clark, tot zelfs het allerslechtste. Over Gene had hij nog op de radio verteld, destijds, toen de man was overleden.

Vreemd hoe nutteloos en verloren de alledaagse voorwerpen er uit kunnen gaan zien. Onaangeraakte pennen in een bakje. Een dure computer: een waardeloos ding. Een fruitloze fruitmand van vergroezeld riet op de ronde eettafel. Met daarin alleen wat paperclips, een puntloos potlood en een voorzetzonnebril of hoe je zoiets noemt.
Stapeltjes papieren die nog maar één keer gelezen hoeven worden, voor de triage: kunnen ze weg of niet? Het middelste stapeltje wilde eigenlijk geen stapeltje zijn, omdat het papier te weerbarstig gekreukt of gevouwen was. De blaadjes werden daarom onderdrukt door een glazen asbak in de rol van presse-papier. Hé jongens, hier staat nòg een asbak, dus als…
Iemand was nog wèl de planten water blijven geven. Het waren er overigens toch maar twee, plus een verbeten cactus die zichzelf wel redde.
We verdeelden zijn foto's. Dat wil zeggen, degenen die ook de onze waren omdat we erop stonden. Meestal samen met hem. De gesprekken laaiden zodoende weer op en gingen terug in de tijd. Hoe lang kennen wij elkaar nu al?

Zijn gitaren stonden stilgevallen op hun standaard. Maar daar wisten enkelen van ons wel raad mee, na even stemmen. Mi-mi-mi-mi, zong hij er altijd gekscherend tussendoor als we samen daarmee bezig waren. Ook nu deden wij dat onmiddellijk na. Vervolgens zongen wij uit volle borst het eerste lied dat ons inviel, zo luid dat wij zijn stem niet zouden missen. Vergeefs natuurlijk. De buren zullen wel gedacht hebben.

De kilte van het huis deed zich voelen. De centrale verwarming was nooit meer aan geweest. We liepen nog eens rond, we keken nog eens om ons heen, een registrerende blik, om alles goed in onze toekomstige herinnering op te nemen. We zochten onze jassen op om eindelijk maar weg te gaan. Ze hingen her en der, de kapstok was nog vol geweest. We hadden ze niet op dat bed gelegd.

verschenen in nieuwsbrief nr 148 van het literair tijdschrift OpSpraak


№ 25
kil huis, warme vriendschap

Nachtvogels

Zaterdag 06 Maart 2004 in categorie Klein Proza

Ik heb geen verstand van vogels. Ik kan zelfs maar met moeite het woord ornitholoog spellen en dan moet ik het nog drie keer nakijken ook. Ik verkeerde altijd in de veronderstelling dat behalve meneer de Uil 's nachts alle vogels netjes gingen slapen. In mijn beleving waren onze gevleugelde vriendjes altijd weer blij wanneer zij volkomen uitgeteld na een dag fluiten en fladderen de thuistak of het nest mochten opzoeken voor een welverdiende nachtrust. De volgende morgen moesten zij immers weer vroeg uit de veren?
Zelfs de reigers, die toch feitelijk de hele dag niets anders doen dan een beetje wezenloos aan de slootkant staan, zag ik na zonsondergang met vermoeide wiekslag en krassende kreten één voor één weer de volkomen uitgewoonde kolonie opzoeken.
Kortom, als stadsmens wist ik eigenlijk niet beter dan dat vogels ons 's nachts niet lastig hoorden te vallen met hun getjilp, gepiep, gesnater, gekras of gekwaak.

Nachtvogels Lees verder...

echte legerslaapzakken

Zaterdag 28 Februari 2004 in categorie Klein Proza

Lang geleden zwierven wij liftend heel Europa door. Nou ja, niet overdrijven: zo'n beetje half Europa. We hadden nauwelijks geld, maar geld was eigenlijk geen gemis. Er was genoeg vriendelijkheid, behulpzaamheid en gastvrijheid op onze weg om ons telkens weer een stuk verder te helpen. Elke avond werd het eventjes spannend of wij een slaapplaats zouden hebben. Maar we kwamen altijd wel ergens onderdak, in het uiterste geval in een jeugdherberg. Eigenlijk beschouwden we dat laatste als een kleine nederlaag. Het moest allemaal zo gratis mogelijk, want des te langer werd de vakantie. Desnoods zouden wij buiten slapen, dachten we stoer. Gewoon langs de weg of achter een heg op een grasveld. Dat konden we rustig doen, ongeacht de weersomstandigheden. Wij hadden namelijk échte legerslaapzakken!

We hadden de slaapzakken nog nooit hoeven gebruiken, maar het gaf een veilig gevoel er altijd op te kunnen terugvallen. Als de nood aan de man kwam konden wij de elementen trotseren met deze stukken hoogwaardige overlevingsuitrusting. Ongetwijfeld hadden zij hun waarde al bewezen in menige barre situatie.
Ik kreeg ze van een oom van mij, die ze uit het leger had overgehouden. Dat stond garant voor kwaliteit. Ze konden naar de toenmalige maatstaven klein worden opgerold. Je lag erin als een mummie, je kroop erin weg tot alleen je ogen nog zichtbaar waren. Een knusse, warme cocon die de vijandige wereld buitensloot.

Wij waren al bijna weer thuis toen wij onze echte legerslaapzakken voor het eerst nodig hadden. Laat in de avond belandden wij ergens in Noord-Frankrijk. Wij moesten onze toevlucht nemen tot een jeugdherberg. Die zag er echter verdacht donker uit. Op ons herhaaldelijk aanbellen stak er na een tijdje een geërgerd hoofd uit een bovenraam. La mère had haar krulspelden reeds in voor de nacht en snauwde ons toe dat de boel 'fermé' en dus onverbiddelijk gesloten was.

Na enig rondzwerven in het pikkedonker vonden wij een gazonnetje achter een bedrijfsgebouw. Wij ontrolden onze slaapzakken en snoerden onszelf behaaglijk in.
Om een uur of vier in de ochtend werden wij wakker van de kou. Het was een verlammend vochtige kou, die ons van onder tot boven door de botten trok. Wij stelden huiverend vast dat wij het nog nooit zo koud hadden gehad. De kille mist drong genadeloos door elke porie van onze echte legerslaapzakken.

Wij waren dienstweigeraars geweest. Anders hadden wij natuurlijk allang uit ervaring geweten dat die echte legerslaapzakken van ons gewoon je reinste rotzooi waren, een dunne paardendeken met een stuk zeildoek eromheen. Hadden wij dáárvoor nu die dingen half Europa doorgezeuld? Nou ja, niet overdrijven: in elk geval een kwart... Wij vloekten en tierden om een beetje warm te worden. Onze minachting voor het leger was groter dan ooit. Ja, dat je oorlog voert is tot daar aan toe, maar zorg dan in elk geval dat die spullen een beetje in orde zijn! In het bijzonder de slaapzakken! Nu zijn zelfs twee vredelievende burgers daar achteraf nog een keertje de dupe van geworden!

verschenen in nieuwsbrief nr 146 van het literair tijdschrift OpSpraak


№ 23 echte legerslaapzakken

een aanstekelijk fenomeen

Zaterdag 21 Februari 2004 in categorie Klein Proza

Ik loop regelmatig langs dat statige bankgebouw aan de gracht, waarin tegenwoordig helemaal geen bank meer woont. Ik weet nog hoe het er van binnen ongeveer uitziet, want ik had daar in een ver verleden mijn vakantiebaantjes.
Helemaal bovenin is een grote zaal. Daar stonden tientallen bureaus met elk een Adler schrijfmachine. Met mijn collega's typte ik de godganse dag formulieren met carbondoorslagen. Wij brachten een oorverdovend geratel voort. We draaiden en rookten zoveel mogelijk sigaretten om de sleur te doorbreken en keken constant vertwijfeld op de klok of het nog geen vijf uur was.
Telefoons rinkelden onophoudelijk. Maar die werden gewichtig opgenomen door de over de zaal verdeelde procuratiehouders en souschefs. Daar kwamen wij onderhorigen niet aan te pas. En zo was die grote zaal een kermis van geratel en gerinkel, met een zuurstofarme atmosfeer van sigarettenrook, transpiratie en automatenkoffielucht.

De procuratiehouders konden potentaten zijn. Jaren hadden zij staan dringen in de hiërarchie voor hun promotie, vuile handen gemaakt aan het carbon, vernederingen verduurd van hen die toen nog boven hen stonden. En nu konden zij dan eindelijk zelf eens naar beneden trappen. Het was hun enige verzetje in de monotonie van het paraafjes krassen op elke doorslag van de formulieren.

De jonge, onopvallende Indische vrouw zat een eind van mij vandaan en eigenlijk kende ik haar niet. Doordat zij op een dag hysterisch werd weet ik nog dat zij Frida heette. Blijkbaar had haar chef haar weer eens grof bejegend en luid snikkend vluchtte zij naar de garderobe. Daar bevonden zich ook enkele wc's. Deze ruimte was door een glazen wand gescheiden van de afdeling. En zo kon iedereen zien en horen hoe Frida's verdriet escaleerde. Binnen tien seconden accelereerde zij van snikken naar gierend krijsen, dat ons door merg en been ging. Zij sloot zich vervolgens op in één van de toilethokjes.

Zuchtend stuurde de dikke kettingrokende afdelingschef één van de andere meisjes naar haar toe. “Ach toe, Antoinette, ga jij haar eens kalmeren, wil je?”
Antoinette klopte indringend op de wc-deur om met Frida in contact te treden. Dit lukte: zij begon vreemd uit haar ogen te kijken en stond al snel met Frida mee te gillen. Het geratel van de Adlers stopte en gek genoeg gingen ook de telefoons ineens niet meer. De zaak dreigde uit de hand te lopen, want de andere dames van de afdeling werden ondertussen eveneens zichtbaar instabieler.

De heer Werner was een bruut met een grote bek en een sergeantensnor, die 't daarmee reeds op vrij jonge leeftijd had gebracht tot procuratiehouder. Hij bestormde de toiletten, drukte onverdroten het kunststof deurtje uit z'n voegen en trok Frida naar buiten.
Maar het gekrijs ging lustig verder. Sergeant Werner brieste dat het nu afgelopen moest zijn. Zelfs dit dienstbevel drong niet door. Kordaat diende hij daarop Frida en Antoinette elk een fikse oorvijg toe. Een onthutste stilte trad onmiddellijk in.
De meedogenloze heer Werner zal het ongetwijfeld nog ver hebben geschopt in het bankwezen.
verschenen in nieuwsbrief nr 145 van het literair tijdschrift OpSpraak


&8470; 22# een aanstekelijk fenomeen

stoere herrie

Zaterdag 14 Februari 2004 in categorie Klein Proza

Twee jongetjes van naar schatting amper zestien jaar reden door het park. Zij zaten gezellig met z'n tweeën op een zogeheten 'Quad', een stoer brommertje met vier wielen. De gebaande paden bestonden niet voor hen. Met zo'n regelrechte machomachine zoek je uiteraard het onvoorspelbaar woeste terrein op van de geschoren gazons.

Het was een brommertje waarvan de hoeveelheid lawaai omgekeerd evenredig is aan de gereden snelheid. Zo'n ding hoor je al aankomen wanneer hij nog drie hele wijken van je vandaan is. Pas na een krap halfuur komt ten langen leste de bron van de snerpende herrie in zicht. De berijder hangt met de neus op het stuur teneinde de aërodynamica van dit beestachtig stuk toptechniek ten volle tot haar recht te doen komen. Met de duivelse snelheid van bijna achttien kilometer per uur passeert het krijsende racemonster. Onderwijl wordt het laconiek ingehaald door een bejaarde op een elektrische scootmobiel.

Toen ik mij dreigde te gaan ergeren dacht ik snel terug aan mijn eigen jonge jaren, waarin Kreidler, Puch, Tomos en Zündapp even luidruchtig de boventoon voerden in het dagelijks verkeer als de huidige generatie opgevoerde brommers en scooters. Ik maande mijzelf daarom niet ouwelullig te doen en het maar gelaten te ondergaan. Sinds de uitvinding van de explosiemotor is dit lawaai van alle tijden en het staat los van enige technische vooruitgang.
Vanuit de fabriek was de bromfiets altijd redelijk geluidsarm. Ook was de snelheid begrensd tot een niveau waarmee je bij je vrienden niet aan hoefde te komen. Deze fabricagefouten dienden zo spoedig mogelijk te worden rechtgezet. Daartoe stonden middelen ter beschikking als het inbouwen van een grotere carburateur, het verwijderen van de snelheidsbegrenzer, het uitboren van de zuiger en het aanbrengen van een vet ronkende uitlaat. Bij Puch en Tomos moest tevens het stuur op kinhoogte. Pas dan begon het er een beetje op te lijken.

Het was natuurlijk weer mijn karma dat ik geen geld had voor een dure bromfiets. Ik wist uiteindelijk een oude Honda op de kop te tikken. Dit was allesbehalve een hippe brommer. Hij was voorzien van plastic beenkappen en een tank in de vorm van een rechtopstaand ei. Louter het feit dat dit rijwiel een wonder van techniek was voorkwam een vernietigend oordeel van de 'merkrijders'.
De Honda had namelijk een viertaktmotor in plaats van een ordinaire tweetakt en reed niet op mengsmering maar op zuivere benzine. Met een speciale uitlaat maakte hij een sexy grommend geluid. Toen mijn kameraden het ding voor het eerst zagen wisten ze niet goed wat ervan te denken. Dat moment van aarzeling buitte ik uit door omstandig het technisch raffinement van deze Japanse lulhannesbrommer aan te prijzen. Daarop gunden zij mij het voordeel van de twijfel.

Wat ik nooit heb begrepen is de populariteit van het hedendaagse scootermodel. Met zo'n wangedrocht zou je vroeger zijn weggehoond. In Amsterdam stond een scooter sowieso bekend als een 'raceplee'. De eerste die dáármee durfde rijden moet wel een héél mooie meid achterop hebben gehad!

verschenen in nieuwsbrief nr 144 van het literair tijdschrift OpSpraak


№ 21 stoere herrie

Het oude geheugen

Zaterdag 07 Februari 2004 in categorie Klein Proza, Grijze Golfslag

Hij is drieënnegentig. Hij is nog goed gezond, zit voornamelijk in zijn leunstoel, kijkt wat televisie, leest de krant en doet daar tussendoor zijn dutjes. Voor de rest vindt hij het allemaal wel best. Het is ook geen leeftijd waarop je zegt: “Ik ben toe aan een nieuwe uitdaging!” Tenzij je rotsvast gelooft in het hiernamaals natuurlijk. Maar volgens mij heeft mijn vader zich daar nooit duidelijk over uitgesproken.

Ik heb hem oud zien worden en heb mij verwonderd over het gemak waarmee hij het vorderen der jaren accepteerde, zich niet verzette tegen de beperkingen van de ouderdom. En nu hij héél oud is maakt hij er zelfs misbruik van. Hij is 'al drieënnegentig' en iemand van die leeftijd heeft geen plichten meer. Blijkbaar. Tja, zeg er eens wat van…

Zijn geheugen herschikt zich. Hoe meer de omvang van zijn toekomst statistisch te verwaarlozen is, des te groter wordt het belang van vroeger. Het korte-termijngeheugen ruimt steeds meer plaats in voor de terugblik naar voorbije tijden.
Op zijn verjaardag gaf ik hem een beker, want van andere dingen ziet hij het nut niet meer. Na een half uur vroeg ik hem wat voor fijne cadeaus hij verder nog had gekregen, van de bezoekers die al eerder op de dag waren langsgekomen. Hij tilde trots de beker op en riep: “Een beker!”
“Ja, eh, wèl blijven opletten ouwe! Die heb je net van mij gehad!”
O ja. Hij lacht.

Het oude geheugen Lees verder...