Archief: artikelen van
Zondag 11 April 2004 in categorie Ergernis, Woede of Frustratie
Even voor iemand een verhuizing doorgeven via internet. Geen probleem bij KPN, heel makkelijk online te regelen. Het energiebedrijf heeft eveneens de zaken netjes voor elkaar. Ook via TPG Post loopt alles vlekkeloos. Kijk zo hoort het, die weten gewoon hoe je als bedrijf met je tijd meegaat.
Maar bij één van de grootste
internetleveranciers van Nederland, kabelaar UPC, gaat het fout. De verhuizing moet dertig dagen van tevoren worden aangemeld. Nou, nou, dàt is lekker vlot zeg! KPN kan het in drie dagen, dus maar liefst tien keer zo snel.
Maar vooruit, we vullen de postcode en het huisnummer van zowel het oude als het nieuwe adres in. UPC constateert aan de hand daarvan dat beide adressen binnen het verzorgingsgebied vallen. Wij drukken vol goede moed op de knop 'verhuizen' en zitten helemaal klaar om het 'verhuisformulier' in te vullen. Op het moment dat we dit schrijven kan vervolgens
de betreffende pagina niet worden weergegeven. Misschien moet UPC zèlf eerst eens proberen het uiterste uit de kabel te halen, zoals men adverteert. Het is toch wel erg triest om te merken dat UPC blijkbaar nog steeds staat voor Uitermate Primitief en Chaotisch.
Daar wordt een mens zó moe van!
Zaterdag 10 April 2004 in categorie Klein Proza
Ik wandel door de wijk waar ik als onderdeurtje woonde. De aanblik van de huizen, de lichtval, ik hoef mij maar in de straten te bevinden en vanzelf wordt het weer prettig warm in mij. Vroeger was alles beter, denk ik tegen beter weten in. Als dat waar zou zijn bevond de mens zich in een voortdurende neerwaartse spiraal.
Ik loop opnieuw die bange weg naar de kleuterschool, waarlangs destijds talloze ingebeelde gevaren loerden. Ik hoefde gelukkig niet alleen, we gingen in een groepje: drie of vier kinderen van vijf. Begeleidende moeders waren niet nodig in die tijd. Zij moesten huishouden, terwijl de vaders aan het kostwinnen waren. We konden het zelf wel af. Samen waren wij redelijk opgewassen tegen al het onheil onderweg, dat grotendeels bestond uit de griezeligheden die we elkaar op geheimzinnige fluistertoon aanpraatten.
Zo was daar een deur als alle andere deuren. Met dit verschil dat hij altijd ruim een decimeter openstond. Dat was niet pluis, daarachter in het donker woonde een heks. Wij wisten dit heel stellig. In een wijde boog renden we aan de deur voorbij, want het boze oude wijf kon zomaar ineens als een roofdier uit haar hol tevoorschijn schieten en één van ons naar binnen sleuren.
Uiteraard was er de eeuwige dreiging van de kinderlokker. Daarvoor waren wij tot in den treure gewaarschuwd: nooit met vreemde mensen meegaan!
De standaard kinderlokker stelden wij ons voor als een onheilspellende man in een lange regenjas, een strakke ceintuur om het middel. Schijnbaar doelloos zou hij zomaar ergens op de stoep staan en ons de weg naar de Narcisschool versperren. Zijn kille ogen staarden in je kinderziel vanonder de brede rand van zijn hoed. Hij haalde zwijgend z'n handen uit zijn diepe zakken en hield ons het snoepgoed voor. Van Jamin.
Wij van onze kant zouden echter genoodzaakt zijn het aanbod af te slaan en weg te rennen. Zo was dat ons ingeprent.
Halverwege de route was een fietsenstalling. Daar beproefden we dikwijls onze dapperheid. Een lange trap liep naar beneden. Aan weerskanten waren goten voor de fietswielen. Onderin die donkere krocht zou de stallingbaas moeten zitten. We hadden hem nooit gezien, maar hij was ongetwijfeld groot en sterk. Geen man om mee te spotten, want fietsendieven moesten bang van hem zijn. Het was dan ook knap moedig van ons dat wij elk een ijzingwekkende kreet de galmende diepte in durfden te schreeuwen, de één wat harder dan de ander. Wij zetten het direct op een lopen, want na deze provocatie zou de stallingbaas vast als een getergde waakhond de trap op komen stormen.
De stalling is er nog steeds. Ik ga op mijn hurken voor de ingang zitten om mijn lengte van toen na te bootsen. Ik verzamel al mijn moed en roep zo hard als ik kan: “hééé!”
Mijn schreeuw ketst via de betegelde wanden de traptreden af. Plots doemt beneden iemand uit het duister op. Zij heeft haar fiets aan de hand.
Ik maak opnieuw dat ik wegkom.
verschenen in nieuwsbrief nr 152 van het literair tijdschrift OpSpraak
№ 29
Vrijdag 09 April 2004 in categorie Ergernis, Woede of Frustratie
Even een kleine irritatie jegens mijzelf wegwerken. Soms zie ik pas na een dag dat ik iets heb opgeschreven op een manier die ik niet wilde. Iets dat ik onmiddellijk zou hebben verbeterd wanneer het me eerder zou zijn opgevallen. Daar kan ik mij ontzettend aan ergeren. Want ik ben een perfectionist. Hoe komt het dan toch dat ik de fout ondanks een paar keer herlezen in eerste/tweede/derde instantie gewoon
niet zie? Neem het vorige stuk: daar staat het woord 'soms' in twee achtereenvolgende zinnen. Dat zie ik nu nèt pas, weet u dat? Het is lelijk en bovendien je reinste verspilling. Zó dik zit ik nou óók weer niet in mijn somsen.
Wat een raar fenomeen is dat toch, dat een mens gewoon ziende blind is voor zijn eigen fouten! Terwijl ik het toch zo
goed bedoelde! Dan zult u misschien zeggen: maak je niet druk, wat geeft dat nou, zo'n enkel woordje?
Nee, nee, niet bagatelliseren, het gaat mij om het principe! Het ligt er tenslotte maar aan wie je bent en waar je zit als je zo'n foutje maakt. Voor hetzelfde geld had ik Irak aangevallen. Dan hadden we nou goed in de shit gedobberd. Of had ik bezuinigd op de sociale zekerheid. Dan waren wij elkaar eveneens in diezelfde shit tegengekomen. Ik noem maar een paar willekeurige fictieve voorbeelden. Zo ziet u maar: de wereld heeft mazzel dat ik niet op een plek zit waar mijn fouten fatale gevolgen kunnen hebben. Ik kan niet eens op mijn eigen woorden passen, laat staan op mijn tellen! Wat een geluk dat er verstandiger mensen zijn dan ik. Die zouden zulke blunders nooit maken.
Anders stond het er maar slecht voor met de wereld.
Woensdag 07 April 2004 in categorie Baanbrekende denkbeelden
Ik kan hier nu wel gaan zitten schrijven over de grote dingen in de wereld, over de toestand in Irak, het terrorisme of de buikloop van Balkenende in China, maar soms moet je ook aandacht durven geven aan de kleine zaken. Die zijn soms net zo belangrijk.
Neem nu ons dagelijks brood. Ik koop dikwijls casino bruin bij Albert Heijn. Dat doet er in wezen niet toe, maar dan kunt u de kwestie wat nauwkeuriger visualiseren. Dat u niet croissants, krentebollen of harde puntjes voor ogen heeft terwijl deze verhandeling in wezen over hele broden gaat. Dan gaan we langs elkaar heen praten, snapt u?
Lees verder...
Dinsdag 06 April 2004 in categorie Persoonlijke notities
Ik vraag me af waarom ik in mijn droom een tijger ben. Ja, volgens de Chinezen klopt dat wel, die zien dat in hun sterren, maar ík ben geen Chinees.
Ik vraag me af waarom ik in mijn droom een tijger ben die terugschiet wanneer er op hem wordt gejaagd.
Ik vraag me niet af wie mij van dat wapen heeft voorzien. Bij mensen schijnt dat ook nooit een probleem te zijn, dus waarom zou ik daar als tijger dan nu ineens moeilijk over doen? Als tijger heb ik blijkbaar sowieso geen enkele scrupule, want ik knal gewoon iedereen neer die mij te na komt. Merk ik in mijn droom.
Uiteindelijk trek ik toch aan het kortste eind, leg ik het af. Bij gebrek aan bos. Ik weet alleen niet meer of dat als tijger was of ook als mens.
Beide waarschijnlijk.
Zaterdag 03 April 2004 in categorie Klein Proza
De slager heeft een zoon. Een donker-sluikharige snaak van een jaar of vijftien. Zo'n onbeholpen slungel in een veel te grote witte jas die op woensdagmiddag en zaterdag het kalfsgehakt voor de tweede keer door de molen mag proppen. Een engerd als in de film 'The Boys from Brasil'. Er gaat iets beklemmends van hem uit. Het snijden in andermans vlees bekoort hem wel, vermoed ik.
Ik sta zuchtend op mijn beurt te wachten, want natuurlijk heb ik het ongeluk net een dikdoenerig heertje voor me te hebben, zo'n vadsig verzekeringsagententype. Een bril met gouden montuur draagt hij, een zegelring en een duur, maar niettemin slecht zittend pak. Hij probeert te imponeren door lukraak acht onsjes verschillende vleeswaar te bestellen. De andere klanten wrokken in stilte omdat ze zo lang moeten wachten. De zaak raakt voller, want de bloedworst wordt hier gesneden waar je bij staat, dus dat duurt wel even. Het ongeduldig schuifelen van voeten in het zaagsel op de granieten vloer neemt toe.
Haast ongemerkt gaat intussen de zware deur van de koelcel een stukje open. Daar is het slagersjong. Stiekem staart hij door de kier de volle winkel in, een kille glimlach op de lippen. Krijgt hij het niet koud? Hij moet daar toch al een tijdje binnen zijn geweest.
Nauwelijks zichtbaar voor de klanten staat hij iedereen op te nemen. Die achterbakse glinstering in zijn ogen bevalt me niets. Hij lijkt zich te verkneukelen, alsof hij kweetnietwat heeft uitgehaald met al dat vlees dat nu over de toonbank gaat.
Langzaam duwt hij de deur verder open en stapt naar buiten. Het inwendige van het mortuarium wordt een ogenblik zichtbaar. Halve varkens, stukken koe. Ik bespeur zo gauw geen geslachte kat of andere vermiste buurtgenoot. Oppervlakkig bezien lijkt alles in overeenstemming met de warenwet.
De engerd staat inmiddels met z'n rug naar ons toe het hakblok te schuren. Regelmatig kijkt hij om en lijkt zich in stilte vrolijk te maken.
Ik voel mij onbehaaglijk. Zal ik weggaan, een andere slager zoeken? Zinloos, want er is telkens wel wàt. Ik ben al eens van slager veranderd. De vorige had altijd gehakt of tartaar aan zijn vingers. Ik verliet zijn klantenkring nadat ik een tientje wisselgeld van hem had teruggekregen waaraan een kloddertje gehakt kleefde. Ik merkte dit pas op toen ik vervolgens bij de groenteman met datzelfde tientje betaalde. De man staarde er nadrukkelijk naar, alsof het neusvuil was. Daar leek het inderdaad op.
De dikdoener vóór mij heeft eindelijk afgerekend en dringt zich met zijn vleeswaar door de wachtende massa. Hij trapt op de meeste tenen.
"Wie is er aan de beurt?" informeert de slager zoetsappig.
Ik. De puber bij het hakblok werpt mij van achter zijn vaders rug een grijnzende blik toe. Het oorspronkelijk idee om vanavond malse sudderlapjes klaar te maken laat ik terstond varen. Ik bestel slechts een half pond hart. Een kat heeft toch nergens weet van...
verschenen in nieuwsbrief nr 151 van het literair tijdschrift OpSpraak
№ 28
Vrijdag 02 April 2004 in categorie Waargebeurde verzinsels
Ik word via de reclame voortdurend opgeroepen om de Heilige Horrorfilm te gaan zien, The Passion of the Christ. Dat doe ik natuurlijk niet, want ik geloof er allemaal niks van. Al sinds het bestaan van de rooms katholieke kerk zijn ons allerlei leugens op de mouw gespeld, dus waarom zou dit dan allemaal wèl waar zijn? Wie zegt mij dat Jezus echt gekruisigd is? Wie bewijst dat hij überhaupt heeft bestaan? En áls hij dan bestaan heeft, hoe weten we dan zeker dat hij de zoon van God was? Misschien moeten we daar nog eens een 'cold case team' op zetten, want met de huidige DNA-technieken zouden we toch een stuk verder moeten kunnen komen dan met die praatjes uit het Nieuwe Testament.
Dus tja, moet ik dan nu een heleboel euri gaan neertellen voor de sadistische spirituele hallucinaties van een orthodox-katholieke filmregisseur? Kijk, als Mel Gibson zichzèlf nu eens even op die manier te grazen liet nemen dan ging ik wel kijken natuurlijk! Dan maakt zo'n man tenminste een modern realistisch en verifieerbaar statement en heeft het Christendom ook weer eens een actuele martelaar. Wat dat betreft lopen ze bij het Vaticaan eeuwen achter op de Islam.
Maar nee hoor, Mel durft zelf niet en moet zo nodig letterlijk rijk worden over de rug van die arme Christusfiguur van tweeduizend jaar geleden. De film heet dus eigenlijk: "The Cash in on the Christ".
Heeft niets meer met geloof te maken.