De Paardenstotteraar (2)
Donderdag 15 Mei 2008 in categorie Persoonlijke notities, Israël en het Midden-Oosten
Mijn tweede avontuur met een paard speelde zich af in het Druzische dorp Yanukh, in westelijk Galilea. Ik zat met mijn vriend Hussein in het laatste avondlicht op zijn veranda. De atmosfeer werd iets killer en vochtiger, de planten en struiken begonnen nadrukkelijker hun zoete en kruidige geuren af te geven. Tegen de hellingen van de heuvels om ons heen ontstaken steeds meer kleine lichtjes van straten en huizen. De zon in het westen, waar je nog net een streep van de zee kon zien, schilderde z'n laatste oranje-rode kleuren langs de nevels aan de horizon. Tussen alles door hing de stilte.
We dronken na'ana-thee en onder het excuus dat het hielp tegen de muggen, rookten we sigaretten. Zoals bij elk bezoek vroeg Hussein mij een sigaret voor hem te rollen van mijn zware Van Nelle. Ik draaide de tabak in het vloeitje, vroeg hem zijn tong uit te steken en haalde de gomrand erlangs. Hij grijnsde samenzweerderig, alsof we stiekem wiet gingen roken.
Manmoedig pufte en hoestte hij zich door de sigaret heen. Zijn hoofd liep daarbij rood aan, maar hij wilde zich niet laten kennen en met aangeslagen stembanden prees hij op hese toon de kwaliteit van de tabak. De rest van de avond hield hij zich veilig bij zijn pakje Golf filtersigaretten.
Uit beleefdheid biechtte ik op dat ikzelf er ook niet zo goed tegen kon en daarom al jaren niet meer over mijn longen rookte.
Hussein is directeur van de basisschool in het dorp. Nadat we gewoontegetrouw zijn meest recente mentale inzinking hadden besproken, waarvan we de oorzaak ook na zorgvuldige analyse niet hadden kunnen achterhalen, stapten we over op een luchtiger onderwerp. Schertsend filosofeerden we over de noodzakelijke verbetering van het lijfstraffenstelsel in het onderwijs.
Ik was juist bezig te informeren hoe hard hij zijn leerlingen altijd afranselde (iets wat hij in werkelijkheid natuurlijk nooit deed) en waarmee dan bij voorkeur, toen door de stoffige straat een ruiter op een grauwschimmel in volle galop kwam aanrijden. Het was een pezige jonge vent, bruinverbrand. Hij droeg een lange zwarte broek, een donkerblauw poloshirt en zijn hoofd werd bedekt door een witte pet met aan de achterkant een afhangend flapje om zijn nek te beschermen tegen de zon.
Hij reed zonder zadel en zonder stijgbeugels, als een indiaan uit de oude boeken van Karl May.
Dit was blijkbaar zijn manier om de meisjes van het dorp te imponeren, bij gebrek aan een rijbewijs en een gepimpte cabriolet.
Hij wendde het paard aan het eind van de straat, die daar doodloopt tegen de rotsige hellingen waaraan het dorp is opgehangen. Nogmaals klepperde hij langs onze veranda. Ik sloeg hem bewonderend gade. Potverdorie, dat was nog eens wat anders dan stoer zitten doen met een plukkie zware Van Nelle! En om eerlijk te zijn: ook wat anders dan zo'n suffe cabriolet.
Hussein legde zijn hand in een gebaar van 'wacht even' op mijn arm en riep de ruiter. Die steeg gehoorzaam af en kwam naar ons toe. Want als de meester roept dan kom je. Intussen verzamelden zich rond de veranda ook steeds meer toeschouwers. Kinderen onderbraken hun spel, moeders kwamen uit de keuken lopen en vaders, ooms en neven kwamen van hun eigen veranda om te zien wat er gaande was. Iedereen was van ver of dichtbij familie van elkaar, want zo gaat dat bij de Druzen.
Na uitwisseling van begroetingen en beleefdheden werd ik uitgenodigd om ook eens op het paard plaats te nemen.
Ik had zo mijn bedenkingen, maar vooruit, het beest was niet al te groot en ik hoefde niet te rijden, alleen maar even te zitten. Voor een foto, moedigde iedereen mij aan.
De zon ging nu helemaal onder, het leek wel tijd voor de showdown in een spaghetti-western. Het opstijgen wilde nog niet direct vlot lukken. Zoveel houvast was er niet. Ik kon het arme dier toch moeilijk bij staart en manen grijpen en me daaraan optrekken. Met veel duw- en sjorwerk probeerden de toegestroomde omstanders mij op het paard te helpen. Het werd in mijn beleving een gênante vertoning. Ik plaatste uiteindelijk mijn beide handen op de ruggengraat van het rijdier en drukte me op. Dat lukte nog, maar hoe nu mijn ene been over de rug te zwaaien? Hoe geraakte ik enigszins bevallig op dat paard? In een ver verleden moet iemand in dezelfde netelige positie als ik hierdoor het idee hebben gekregen voor het gelijknamige gymnastiektoestel.
Ik blonk niet uit in lenigheid, ik word inmiddels langzaam ook een dagje ouder. Ik heb tegenwoordig al moeite om over mijn fietszadel te komen.
Mijn niveau van eigenwaarde bereikte z'n dieptepunt toen één van Husseins kinderen gedienstig met een krukje kwam aanzetten. Ik voelde mij haast een stramme bejaarde die het niet meer kan stellen zonder verhoogde toiletpot met aan weerszijden stevig in de muur verankerde handgrepen.
Maar eindelijk zat ik dan. Het paard stapte eventjes opzij en terug, alsof het wankelde onder mijn gewicht en hij deed net alsof hij bijna door de knieën ging. Ook dat nog, een paard dat lollig wilde doen.
"Stel je niet aan!" beet ik hem giftig toe, "Zó zwaar ben ik ook weer niet..."
De oren bewogen onrustig en dat beviel me niets. Wat waren de plannen in dat paardenhoofd? Ging hij mij bij verrassing in gestrekte draf langs alle bezienswaardigheden van het dorp voeren? Dat zou een korte rit worden!
De weggetjes in Yanukh kronkelen in scherpe bochten en steile hellingen alle kanten op. Ik zou voor de deur van Hassans supermarkt, zo'n vijftig meter verderop, al uit de bocht vliegen, terwijl het opgeluchte paard mij schamper hinnekend het nakijken gaf. In gedachten lag ik vernederd tussen de buiten uitgestalde kratten sinaasappels, de omvergekegelde stapels meloenen en aubergines. Verslagen veegde ik de kotsgroene brei van geplette avocado's uit mijn haar. Hoongelach en een vette rekening van Hassan zouden mijn deel zijn.
Zoals gewoonlijk maakte ik mij zorgen om niets. Het paard bleef gewoon staan en om mij heen flitsten de compactcameraatjes. Iedereen maakte lachende opmerkingen, niet in het minst de kinderen. Voor mijn zelfbeeld was het mazzel dat ik ze niet kon verstaan. Maar toen ik een paar weken later de foto's terugzag kon ik me er wel ongeveer een voorstelling van maken.
Eén ding stond vast: deze foto's zouden niet ingelijst naast mijn zwemdiploma's in de eregalerij belanden. Ze zijn sindsdien zelfs bewust zoek, afgelegd in de stapel herinneringen aan dingen die ik achteraf bezien niet meegemaakt wil hebben.
Ze tonen een uitgezakte toerist met bleke beentjes in korte broek, met daarboven een verwassen basketbalhemdje dat een beginnend buikje omspant. Om zijn nek bungelt aan een touwtje een patserige zonnebril, die na de ingevallen duisternis volkomen nutteloos is geworden. Om zijn lippen hangt een verkrampte grijns, onmiskenbaar ter camouflage van zijn schijterigheid.
Het paard kijkt berustend, in het kennelijk besef dat ook deze ellende voorbij zal gaan.
Als ik later die avond het huis van Husseins vader bezoek, word ik meegetroond naar de kelder. De man is gepensioneerd politiefunctionaris en in zijn ondergrondse heiligdom bewaart hij een keur aan parafernalia en herinneringen aan zijn carrière. Er hangen portretten van belangrijke voormannen uit de geheime Druzische religie, vele generaties omvattende foto's van zijn wijdvertakte na- en voorgeslacht en allerlei onduidelijke, maar belangrijke medailles aan half vergane lintjes uit zijn imposante loopbaan als handhaver van recht en orde.
Vooral sprong mij in het oog een oude zwart-witfoto, waarop hij triomfantelijk lachend op een steigerend paard zit. Kijk, dáár kun je tenminste mee thuiskomen!
Ik zuchtte diep. Ik besefte dat de brede cultuurkloof tussen mij en de edele equus caballus nooit zou worden overbrugd. Paarden en ik zitten gewoon onvoldoende op dezelfde golflengte...
(Wordt vervolgd)
Tweet |