Archief: artikelen van
Maandag 02 Juni 2003 in categorie Vertellingen
Hij stelde zich voor hoe andere mensen hem nu zouden zien staan, een stramme oude man met afhangende schouders, die midden op het door de middagzon warmgestookte trottoir armzalige pogingen deed zijn colbertje uit te trekken. Het zojuist gekochte dagblad hield hij ietwat lullig tussen de knieën geklemd om zijn handen vrij te hebben. Laat ook maar. Met deze hitte en een rug die zich niet langer rechten liet, werd dit een veel te moeizame operatie.
Lichtelijk zwetend slofte hij verder, het park in. Onwillekeurig keek hij even om en vroeg zich af hoe ver hij al gelopen had in dit leven. Bijna geïrriteerd wierp hij deze volstrekt nutteloze gedachte onmiddellijk van zich af. Dáárvoor was hij niet op pad gegaan. Hij ging mooie meiden kijken! Dat was het plan geweest toen hij van huis ging. En dus richtte hij de blik weer naarvoren.
Hij zeeg neer op een bank in het rosarium, spreidde het dagblad op zijn schoot en keek vergenoegd om zich heen. Hier was hij omgeven door bloeiende rozen in kleurige zomerjurken. Sommigen babbelden met elkaar, een ander at een ijsje, las een boek of absorbeerde bewegingloos met gesloten ogen de zonnestralen. De wereld was mooi zo, jammer alleen dat hijzelf zo'n uitgebloeide roos was die nimmer meer door verleidelijke vlinders werd bezocht. "Waarom blijft de geest toch altijd jong en verlangend, terwijl het lichaam daaromheen zo onverbiddellijk afbrokkelt?" vroeg hij zich mistroostig voor de zoveelste keer af.
En als altijd riep hij zichzelf weer snel tot de orde, weg van dit soort overpeinzingen. Dit was zinloze zelfkwelling. Geniet van wat je ziet, herhaalde hij een paar keer tegen zichzelf, als om deze vermaning nadrukkelijk op de voorste rij van zijn gedachten te zetten. Het hier, het nu, het was goed, er viel niet meer te wensen voor een kromme oude man. De enige dissonant trouwens in ditzelfde hier en nu was die verdomde blonde bongospeler een stuk verderop, die maar oeverloos op dat trommeltje van 'm zat te roffelen.
Hij staarde een tijdje naar hem. Een extra geblondeerde blonde bongospeler nog wel! Ga toch werken man! Laat je handen eens wapperen! Hoewel, die knaap deed al niet anders...
Daar ga je weer, chef, wind je toch niet op! En dus rukte hij zijn ogen los van bongoblondie.
Een tijdje lang amuseerde hij zich door te kijken welke vrouwen op de banken in het rosarium gelijkenis vertoonden met zijn eigen vroegere liefdes. Dit leidde tot nostalgies gemijmer over vriendinnen uit een ver verleden, de vele die hij had bemind. Bij de gedachte aan sommigen schikte hij zijn dagblad uit voorzorg nog wat nadrukkelijker over zijn kruis. Het werd nu toch wel erg warm hier, hij had beter in de schaduw kunnen gaan zitten. Maar hij had geen puf om op te staan, zijn lichaam was plotseling doortrokken van een diepe vermoeidheid. Laat maar, het was wel best zo... Hij liet een lusteloze wind en herkende in de geur vaag zijn lunch van die middag. Een broodje hamburger. Zo te ruiken ging hij beter niet nog eens naar die zaak... Hij kreeg trouwens zo langzamerhand ontzettende dorst.
Ineens stond daar vlak voor hem die ranke gestalte van een jonge vrouw. Uit het niets leek zij verschenen. Zij boog zich teder naar hem voorover en hield hem daarbij bedoeld of onbedoeld twee ronde rijpe vruchten voor, een verlokking waar hij zijn ogen niet vanaf kon houden. Voelde hij daar het dagblad in zijn schoot even bewegen? Jammer dat het licht zo schel was, het lukte hem maar niet zijn blik nog gretig scherp te stellen. De zon zinderde, hij hoorde het nu ontzettend warm te hebben, maar vanuit zijn voeten trok langzaam de kou omhoog. Wie was zij? Waarom was zij hier en streek zij met haar ijle hand over zijn hart? Het geluid van de bongo viel plotseling weg en het werd merkwaardig stil. Een aangename rust kwam over hem en hij voelde zich veilig in haar bijzijn. Alsof er toch nog een laatste vlinder op hem neergestreken was.
Tegen de tijd dat de zon het wel welletjes vond en ook de blonde bongospeler dacht dat hij voor vandaag de cultuur wel voldoende had verrijkt, was het rosarium vrijwel verlaten. Bongoman was alleen nog even doorgegaan voor de eenzame oude baas op dat bankje daar, die de afgelopen uren roerloos en ademloos had zitten luisteren. Hij liep op hem toe, zag reeds van enkele meters afstand de verstarde glimlach op diens verbleekt gelaat en wist toen wel hoe laat het was. Hij ging dus maar eens bellen...
Zondag 04 Mei 2003 in categorie Vertellingen
In de schaduw van een appelboom, in de verder zonovergoten tuin, zat de componist met een noteblock. In het geval van een componist is dat hetzelfde als een writer's block. Hij voelde de drang om een prachtige melodie te schrijven, maar er kwam niets.
In de schaduw van de appelboom, maar dan iets hoger, op een tak, zat een vogel. Hij genoot van de zonovergoten tuin en voelde de drang zijn vreugde uit te jubelen. En ja hoor, daar kwam het! Spontaan als vogels zijn, strooide hij zijn lied uit over het gazon, de struiken, de bloeiende bloemen en de gekwelde componist. Niet zomaar een deuntje, maar een opmerkelijk lange melodie. Meer een soort 'jingle'.
De componist sprong op van vreugde, de vogel vloog op van schrik. De één dacht "hier kan ik wat mee!" en haastte zich naarbinnen om een noteblock te halen. In dit geval een noteblock als een notitieblok.
De ander dacht "onrustig publiek hier, ik ga wel bij de buren in de boom!". De buren hebben immers ook een appelboom en een zonovergoten tuin.
De componist noteerde het melodietje en verzon er nog wat bij. Helaas, geen muziekuitgever die er wat mee wilde, want het had geen 'hitpotentie' of zoiets.
Geen wonder dat ik altijd een noteblock heb, dacht de componist, hier gaat ook weinig positieve bekrachtiging van uit. Hij was het zat om almaar afgewezen te worden. Hij wilde via zijn werk onsterfelijk worden, alleen: dit schoot niet op.
De componist heeft er iets op gevonden. In weer en wind zit hij nu in zijn tuin met zijn blokfluit en speelt het melodietje uit den treure. Hij hoopt vurig dat de vogel het ten lange leste oppikt. Geen onzinnige gedachte, het begin kent het beestje immers al.
Tijdens het spelen droomt de componist van zwermen vogels die de gehele melodie van generatie op generatie doorgeven, tot in de eeuwigheid. Zo krijgt hij eindelijk zijn zin en dartelt zijn lied onsterfelijk door elke tuin. Een lied, waar je de radio voor uitzet...
"Nóg een verhaaltje!" zegt het kind en gaapt.
"Ok, nog ééntje dan..."
"Een héél eng verhaaltje!"
"Goed, daar komt ie:
In een appel van de Schaduwboom zat een rupsje angstig te kijken naar de vogel die vlakbij op een tak zat. Want vogels willen altijd rupsjes opeten... O je slaapt al. Nou, komt die rups goed weg dit keer..."
Zo'n kind vraagt dus niet wat al die moeilijke woorden betekenen... Gek.
Zondag 04 Mei 2003 in categorie Vertellingen
In de schaduw van een appelboom, in de verder zonovergoten tuin, zat de componist met een noteblock. In het geval van een componist is dat hetzelfde als een writer's block. Hij voelde de drang om een prachtige melodie te schrijven, maar er kwam niets.
In de schaduw van de appelboom, maar dan iets hoger, op een tak, zat een vogel. Hij genoot van de zonovergoten tuin en voelde de drang zijn vreugde uit te jubelen. En ja hoor, daar kwam het! Spontaan als vogels zijn, strooide hij zijn lied uit over het gazon, de struiken, de bloeiende bloemen en de gekwelde componist. Niet zomaar een deuntje, maar een opmerkelijk lange melodie. Meer een soort 'jingle'.
De componist sprong op van vreugde, de vogel vloog op van schrik. De één dacht "hier kan ik wat mee!" en haastte zich naarbinnen om een noteblock te halen. In dit geval een noteblock als een notitieblok.
De ander dacht "onrustig publiek hier, ik ga wel bij de buren in de boom!". De buren hebben immers ook een appelboom en een zonovergoten tuin.
De componist noteerde het melodietje en verzon er nog wat bij. Helaas, geen muziekuitgever die er wat mee wilde, want het had geen 'hitpotentie' of zoiets.
Geen wonder dat ik altijd een noteblock heb, dacht de componist, hier gaat ook weinig positieve bekrachtiging van uit. Hij was het zat om almaar afgewezen te worden. Hij wilde via zijn werk onsterfelijk worden, alleen: dit schoot niet op.
De componist heeft er iets op gevonden. In weer en wind zit hij nu in zijn tuin met zijn blokfluit en speelt het melodietje uit den treure. Hij hoopt vurig dat de vogel het ten lange leste oppikt. Geen onzinnige gedachte, het begin kent het beestje immers al.
Tijdens het spelen droomt de componist van zwermen vogels die de gehele melodie van generatie op generatie doorgeven, tot in de eeuwigheid. Zo krijgt hij eindelijk zijn zin en dartelt zijn lied onsterfelijk door elke tuin. Een lied, waar je de radio voor uitzet...
"Nóg een verhaaltje!" zegt het kind en gaapt.
"Ok, nog ééntje dan..."
"Een héél eng verhaaltje!"
"Goed, daar komt ie:
In een appel van de Schaduwboom zat een rupsje angstig te kijken naar de vogel die vlakbij op een tak zat. Want vogels willen altijd rupsjes opeten... O je slaapt al. Nou, komt die rups goed weg dit keer..."
Zo'n kind vraagt dus niet wat al die moeilijke woorden betekenen... Gek.
Zondag 20 April 2003 in categorie Klein Proza, Vertellingen
Voor het oog van mijn fantasie strekt zich een witte vlakte uit. Door de bijna smetteloze sneeuw loopt een dun, enkelvoudig bandenspoor recht naar de horizon. Kenners weten dan: hier passeerde de man die de kunst van het rechtlijnig fietsen beheerst. Stabiel en altijd kalm, nooit een rimpeling in het gemoed die de handen mee doet trillen, het stuur lijkt vastgeroest. Rustig aan, dan breekt het lijntje niet. Dat moet een tekenaar zijn, want tekenaars houden van vloeiende, niet van gebroken lijnen.
De man die de kunst van het rechtlijnig fietsen beheerst fietst niet meer, want inmiddels is hij oud en stram. Zijn rechterbeen is niet langer in staat zich zwierig over het zadel te zwaaien om de man aldus het rijwiel te doen bestijgen. Maar vroeger, vroeger fietste hij elke dag naar zijn bestemming, in gelijkmatig tempo en vast op koers, zonder de geringste slingerbeweging. Het vlagerig dagelijks leven leek hem nooit uit zijn evenwicht te brengen. Behalve lang geleden, op een ijskoude vroege morgen in oktober. De winter was vroeg dat jaar...
Het bericht was gekomen uit de kraamkliniek. Een zoon, een eerste kind. Onverstoorbaar trok hij een warme jas aan, zette zijn hoed op, pakte zijn handschoenen en ging de trap af. Het was nog stil op straat. Buiten stond zijn statig herenrijwiel te kleumen tegen de gevel, onder het raam van de benedenburen. De wind schrijnde langs de onbedekte wangen. Hij legde zijn handschoenen op de bagagedrager, viste een klein sleuteltje uit zijn zak en haalde de fiets van het slot.
De man die de kunst van het rechtlijnig fietsen beheerste trapte zijn rijwiel bedaard van west naar oost, op weg naar de eerste aanblik van zijn pasgeboren zoon. Hij doorsneed gelijkmatig de felle kou en nam niet eens de moeite de hardnekkige druppel van zijn neus te wissen. Bij de kraamkliniek aangekomen plaatste hij zijn fiets zorgvuldig tegen een boom. Toen hij het sleuteltje uit het fietsslot wilde halen zag hij dat zijn beide handschoenen nog immer op de bagagedrager lagen.
Sindsdien is hij waarlijk de man die de kunst van het rechtlijnig fietsen beheerst: uiterlijk onbewogen, niet de geringste slingering in zijn koers, slechts een paar vergeten handschoenen op de bagagedrager als stille, maar onmiskenbare getuigen van zijn innerlijke beroering. Mijn vader had zich verraden...
Vrijdag 11 April 2003 in categorie Vertellingen
[geactualiseerde, maar ernstig verminkte versie van een middeleeuws dierdicht]
"Doe quamen te sconinx hove
Alle die diere, groot ende cleene,
Sonder vos Reinaert alleene."
Nobel, de Koning der Dieren, had al zijn onderdanen rond zich verzameld om de lopende zaken in het bos te bespreken. Slechts één dier ontbrak: de vos Reinaert.
Vele dieren maakten van zijn afwezigheid gebruik door zich bij de koning te beklagen over de gemene streken die de sluwe vos telkens weer uithaalde. Zij waren nog niet uitgesproken, of daar kwam plotsklaps de vos toch nog aangerend.
Opgewonden en verontwaardigd richtte Reinaert zich terstond tot de koning en de andere dieren. Hij had iets vreselijks ontdekt! Hij waarschuwde alle aanwezigen dat zich helemaal aan de andere kant van het bos een kippenhok bevond waar het niet pluis was. Dit kippenhok, zo vertelde de vos op dramatische toon, lag namelijk vol met giftige eieren die op den duur alle dieren in het bos zouden kunnen doden. Een wrede haan, Cantecleer genaamd, zwaaide de scepter over dit Kippenhok van het Kwaad, zoals Reinaert het direct maar noemde. De vos eiste op hoge toon dat hier onmiddellijk werd ingegrepen en voegde eraan toe dat
hij dit klusje wel zou klaren.
De koning aarzelde, want hij kende de streken van de vos. Ook de meeste andere dieren vertrouwden Reinaert voor geen meter. De koning besloot daarom eerst maar eens Bruun de Beer op onderzoek uit te sturen. Na enige dagen keerde de beer terug met de mededeling dat hij in het kippenhok was geweest, maar nog niets had kunnen vinden. Hij had echter nu ook niet bepaald veel medewerking gekregen van de haan Cantecleer, die volgens Bruun inderdaad een nogal agressief tiepje was.
Reinaert zag zijn gelijk bevestigd en drong wederom aan op ingrijpen. Maar de koning wilde geen overhaaste beslissingen nemen, want het verre kippenhok was in principe een rijke bron van inkomsten en hij stuurde opnieuw Bruun naar het kippenhok met de eis dat Cantecleer zijn eieren zou laten controleren.
Het duurde weer enige tijd voordat Bruun terugkeerde om verslag uit te brengen aan de dieren die zich in vergadering rond koning Nobel hadden verenigd. Bruun had nog steeds geen giftige eieren kunnen vinden. Hij had weliswaar iets meer medewerking gekregen, maar de snode Cantecleer had niet kunnen bewijzen dat hij ze niet bezat. Bruun klaagde dat hij ook wel een beetje weinig tijd had en wilde wederom terug om nóg beter te kunnen kijken. Tenslotte waren die kippenhokken van tegenwoordig wél even wat groter dan die van vroeger, het viel niet mee om zo'n complete legbatterij grondig te doorzoeken.
De koning en de meeste dieren waren het hiermee eens en wilden Bruun meer tijd geven. Reinaert de Vos ontplofte bijkans en verklaarde op hoge toon dat hij het nu wel welletjes vond. Hij wilde niet langer wachten en zei dat hij dan wel zonder toestemming van de koning zou gaan ingrijpen. Immers, de boosaardige haan Cantecleer vormde een ernstige bedreiging voor het hele bos en dan zou
hij zijn verantwoordelijkheid wel nemen.
Met priemende oogjes keek de sluwe vos de kring der dieren rond en vroeg wie er met hem mee wilden gaan. Slechts zijn neef Grimbert de Das en Belijn de Ram verklaarden zich bereid met hem een coalitie te vormen. De Ezel Balkenende zegde toe Reinaerts actie alleen politiek te ondersteunen, maar zoals gewoonlijk werd er op deze bijziende druiloor nauwelijks gelet.
Het drietal trok onder aanvoering van Reinaert ten strijde tegen Cantecleer en sloopten binnen no-time diens hele kippenfarm. Triomfantelijke reportages over grootse daden en overwinningen overspoelden het ganse bos. Er kwam echter nog steeds geen enkele kennisgeving omtrent de vondst van giftige eieren. De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat daarop inmiddels ook niet meer zo op werd gelet. De sluwe Reinaert had namelijk gaandeweg het accent van zijn beweegredenen listig verlegd naar het aspect van de afschuwelijke wreedheid van Cantecleer.
Waar was Reinaert allemaal mee bezig? Toen het karwei vrijwel was geklaard bereikten bovendien nog enige verontrustende berichten over vele uiteen gereten kippen en kuikens het hof van koning Nobel. Op een dag werd zelfs het ontzielde lichaam van de dode kip Coppe ten paleize bezorgd. Tevens scheen er volstrekte chaos te heersen onder het pluimvee en was er sprake van dermate heftige plunderingen dat de veren in het rond stoven.
Koning Nobel overzag het allemaal niet meer. Toen de ezel Balkenende vervolgens ook nog eens begon te raaskallen dat er zelfs kippenpest was uitgebroken, sloegen de stoppen bij de koning der dieren volledig door. Brullend en tierend schold de getergde monarch het warrige lastdier de huid vol, verklaarde tenslotte dat een Bos en een balkende ezel niet samengingen en joeg hem van zijn territorium.
Reinaert de Vos intussen voelde zich na zijn overwinning de Nieuwe Koning der Dieren, deed zich tegoed aan de rijkdommen in de pluimvee-sector. Hij trok zich niets aan van de beestenbende die hij in de regio had aangericht en waarvan de gevolgen nog lang merkbaar zouden zijn in het dierenbos.
Van Cantecleer is nimmer meer vernomen, in tegenstelling tot de ezel, die koppig is blijven proberen nog een stabiele coalitie met Gereart de Zalm te vormen en ondertussen in het wilde weg maar zélf wat kippen is gaan ruimen...
Moraal van dit verhaal: Als de vos de passie preekt, boer pas op je kippen!
Binnenkort in Engelse vertaling: "About the fox Rumsfeld and the eggs of mass destruction"
Vrijdag 11 April 2003 in categorie Vertellingen
[geactualiseerde, maar ernstig verminkte versie van een middeleeuws dierdicht]
"Doe quamen te sconinx hove
Alle die diere, groot ende cleene,
Sonder vos Reinaert alleene."
Nobel, de Koning der Dieren, had al zijn onderdanen rond zich verzameld om de lopende zaken in het bos te bespreken. Slechts één dier ontbrak: de vos Reinaert.
Vele dieren maakten van zijn afwezigheid gebruik door zich bij de koning te beklagen over de gemene streken die de sluwe vos telkens weer uithaalde. Zij waren nog niet uitgesproken, of daar kwam plotsklaps de vos toch nog aangerend.
Opgewonden en verontwaardigd richtte Reinaert zich terstond tot de koning en de andere dieren. Hij had iets vreselijks ontdekt! Hij waarschuwde alle aanwezigen dat zich helemaal aan de andere kant van het bos een kippenhok bevond waar het niet pluis was. Dit kippenhok, zo vertelde de vos op dramatische toon, lag namelijk vol met giftige eieren die op den duur alle dieren in het bos zouden kunnen doden. Een wrede haan, Cantecleer genaamd, zwaaide de scepter over dit Kippenhok van het Kwaad, zoals Reinaert het direct maar noemde. De vos eiste op hoge toon dat hier onmiddellijk werd ingegrepen en voegde eraan toe dat
hij dit klusje wel zou klaren.
De koning aarzelde, want hij kende de streken van de vos. Ook de meeste andere dieren vertrouwden Reinaert voor geen meter. De koning besloot daarom eerst maar eens Bruun de Beer op onderzoek uit te sturen. Na enige dagen keerde de beer terug met de mededeling dat hij in het kippenhok was geweest, maar nog niets had kunnen vinden. Hij had echter nu ook niet bepaald veel medewerking gekregen van de haan Cantecleer, die volgens Bruun inderdaad een nogal agressief tiepje was.
Reinaert zag zijn gelijk bevestigd en drong wederom aan op ingrijpen. Maar de koning wilde geen overhaaste beslissingen nemen, want het verre kippenhok was in principe een rijke bron van inkomsten en hij stuurde opnieuw Bruun naar het kippenhok met de eis dat Cantecleer zijn eieren zou laten controleren.
Het duurde weer enige tijd voordat Bruun terugkeerde om verslag uit te brengen aan de dieren die zich in vergadering rond koning Nobel hadden verenigd. Bruun had nog steeds geen giftige eieren kunnen vinden. Hij had weliswaar iets meer medewerking gekregen, maar de snode Cantecleer had niet kunnen bewijzen dat hij ze niet bezat. Bruun klaagde dat hij ook wel een beetje weinig tijd had en wilde wederom terug om nóg beter te kunnen kijken. Tenslotte waren die kippenhokken van tegenwoordig wél even wat groter dan die van vroeger, het viel niet mee om zo'n complete legbatterij grondig te doorzoeken.
De koning en de meeste dieren waren het hiermee eens en wilden Bruun meer tijd geven. Reinaert de Vos ontplofte bijkans en verklaarde op hoge toon dat hij het nu wel welletjes vond. Hij wilde niet langer wachten en zei dat hij dan wel zonder toestemming van de koning zou gaan ingrijpen. Immers, de boosaardige haan Cantecleer vormde een ernstige bedreiging voor het hele bos en dan zou
hij zijn verantwoordelijkheid wel nemen.
Met priemende oogjes keek de sluwe vos de kring der dieren rond en vroeg wie er met hem mee wilden gaan. Slechts zijn neef Grimbert de Das en Belijn de Ram verklaarden zich bereid met hem een coalitie te vormen. De Ezel Balkenende zegde toe Reinaerts actie alleen politiek te ondersteunen, maar zoals gewoonlijk werd er op deze bijziende druiloor nauwelijks gelet.
Het drietal trok onder aanvoering van Reinaert ten strijde tegen Cantecleer en sloopten binnen no-time diens hele kippenfarm. Triomfantelijke reportages over grootse daden en overwinningen overspoelden het ganse bos. Er kwam echter nog steeds geen enkele kennisgeving omtrent de vondst van giftige eieren. De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat daarop inmiddels ook niet meer zo op werd gelet. De sluwe Reinaert had namelijk gaandeweg het accent van zijn beweegredenen listig verlegd naar het aspect van de afschuwelijke wreedheid van Cantecleer.
Waar was Reinaert allemaal mee bezig? Toen het karwei vrijwel was geklaard bereikten bovendien nog enige verontrustende berichten over vele uiteen gereten kippen en kuikens het hof van koning Nobel. Op een dag werd zelfs het ontzielde lichaam van de dode kip Coppe ten paleize bezorgd. Tevens scheen er volstrekte chaos te heersen onder het pluimvee en was er sprake van dermate heftige plunderingen dat de veren in het rond stoven.
Koning Nobel overzag het allemaal niet meer. Toen de ezel Balkenende vervolgens ook nog eens begon te raaskallen dat er zelfs kippenpest was uitgebroken, sloegen de stoppen bij de koning der dieren volledig door. Brullend en tierend schold de getergde monarch het warrige lastdier de huid vol, verklaarde tenslotte dat een Bos en een balkende ezel niet samengingen en joeg hem van zijn territorium.
Reinaert de Vos intussen voelde zich na zijn overwinning de Nieuwe Koning der Dieren, deed zich tegoed aan de rijkdommen in de pluimvee-sector. Hij trok zich niets aan van de beestenbende die hij in de regio had aangericht en waarvan de gevolgen nog lang merkbaar zouden zijn in het dierenbos.
Van Cantecleer is nimmer meer vernomen, in tegenstelling tot de ezel, die koppig is blijven proberen nog een stabiele coalitie met Gereart de Zalm te vormen en ondertussen in het wilde weg maar zélf wat kippen is gaan ruimen...
Moraal van dit verhaal: Als de vos de passie preekt, boer pas op je kippen!
Binnenkort in Engelse vertaling: "About the fox Rumsfeld and the eggs of mass destruction"
Vrijdag 27 December 2002 in categorie Vertellingen
En het geschiedde in die dagen dat Yoessef behoorlijk zat te balen. Het was dit jaar weer helemaal mis met kerst. Echt kerstmis, zogezegd. Eergisteren was hij met zijn hoogzwangere vrouw Maria van zijn woonplaats Nazareth dwars door de
occupied territories in zijn aftandse Peugeot naar Betlehem gereden. Allebei hadden ze het gevoel gehad dat ze er nodig eens uit moesten. Achteraf stom natuurlijk, want met Israëlische nummerborden op je auto kon je je maar beter niet in bezet gebied vertonen. En dus werden ze in de buurt van Janin meteen al beschoten door zo'n ongeregeld stelletje van die Filistijnen. De kogels vlogen door het interieur. Ja hoor, je voelt je lekkerder in een Peugeot, dacht hij nog cynisch. Gelukkig werden Maria en hijzelf niet geraakt. Dat had hij er niet óók nog bij kunnen hebben. Hij zat al genoeg in de shit.
Z'n timmerwerkplaats liep namelijk slecht sinds dat intifada-gedoe. Heel Israël zat in een economische crisis. En toen bleek Maria ineens ook nog zwanger. Zomaar, van de ene dag op de andere! Maar goed, hij kende zijn plicht, had alvast een prachtig wiegje getimmerd en strak in de lak gezet.
Het stond net buiten in de zon te drogen toen er een baldadige vuilniswagen overheen reed. Maria zag dit als een slecht voorteken en was door dit voorval dermate emotioneel van slag geraakt dat ze allerlei wartaal begon uit te kramen. Dat het kind niet van hem was enzo. Yoessef had dreigend gevraagd van wie dan wèl, maar ze raaskalde telkens iets van een 'onbevlekte ontvangenis', kortom: geen touw aan vast te knopen. Een pre-natale depressie waarschijnlijk, dus hij had het er maar bij gelaten.
De reis verliep verder eigenlijk mirakels voorspoedig, via Nablus, Ramallah en vlak langs Jeruzalem. Op enkele kilometers van Betlehem werden ze echter toch nog tegengehouden bij een
roadblock van de Israëliërs. Ze moesten uit de auto komen, maar zodra ze Maria met haar dikke buik zagen vlogen de soldaten meteen in dekking. Vanuit alle hoeken en gaten waren er ineens uzi's op hen gericht en slechts met veel moeite had hij de soldaten ervan weten te overtuigen dat die bolle buik een kind in aanbouw was en geen semtex. Maria had nog weer iets willen roepen over die onbevlektheid van haar, maar hij had haar nog net op tijd de mond kunnen snoeren. Met dat soort smoezen hoef je bij die gasten helemáál niet aan te komen, dan weten ze zéker dat die buik een bom is!
Yoessef dreigde dat hij zijn vrouw ter plekke bij de wegversperring zou laten bevallen. Daar hadden de soldaten kennelijk slechte ervaringen mee, want terstond sommeerden zij Yoessef en Maria door te lopen.
De arme timmerman wiste zich het zweet van het voorhoofd. Daar kwamen ze nog goed weg zeg! Alleen de Peugeot was ie wèl kwijt. Moeizaam sjokten ze langs de stoffige weg, maar het lopen begon voor Maria meer en meer een probleem te worden. Bovendien waren kennelijk de weeën begonnen, want ze liep constant kermend te weeklagen. Als een dronken dromedaris, maar dan met de bult van voren, schommelde ze langs de stoffige berm.
Yoessef wist alles van timmeren en pen in gatverbindingen, maar niks van kinderen krijgen. Hij werd er erg nerveus van. Ze moesten ergens onderdak! Ten einde raad vroeg hij bij een failliete herberg een ezel te leen. Toen de bedrijfleiding aanvankelijk tegensputterde sloeg hij krachtig met z'n hamer op de toog. Dat hielp. De ezel zèlf was gelukkig minder weerspannig.
De avond was al gevallen toen ze Betlehem insjokten. Nou moest hij snel onderdak voor hen regelen, want er was vast weer een uitgaansverbod. De Tourist Information bleek al maanden gesloten. Yoessef was bijna ten einde raad. Hij wist nog ergens een oude stal, voor één nachtje moest dat maar kunnen dan. Maar toen ze op de plek aankwamen bleek dat van de stal niets meer restte dan een opgeblazen ruïne. Wat nu te doen?
Plotseling ontwaarden Yoessef en Maria een groot kerkgebouw. Het was nog hun enige kans, want inmiddels was het stikdonker. Voorzichtig gingen ze er naarbinnen.
Een man kwam enthousiast op hen af. Eindelijk weer een paar toeristen! Hij stelde zich voor als pater Marquez.
"Welkom in de Geboortekerk!" sprak hij zalvend.
"Kunnen we hier slapen?" vroeg Yoessef.
"Als u het niet erg vindt tussen die schapen te liggen..."
Pas nu zag Yoessef een aantal schapen achterin de kerk, alsmede een vette os. En een ezel, maar dat was de ezel die ze zelf hadden meegenomen. Die was maar vast doorgelopen.
"Het is wat sober hier sinds vorig jaar, maar toch hoop ik dat het hier een beetje zal bevallen", zei vader Marquez.
"O, dat gaat vast lukken", zei Maria, "want volgens mij breken
nu de vliezen!"
Yoessef schoot in de stress. Pater Marquez greep kordaat in, stuurde hem naar achter en trommelde wat nonnetjes op om Maria bij te staan.
Yoessef mengde zich maar onder de schapen. Het bleken Filistijnse strijders in schaapsvacht te zijn, die aldus vermomd ondergedoken zaten voor de Israëlische soldaten. Ah, vandaar! Het gemekker had hem al zo Arabisch in de oren geklonken! En ook de os bleek niet kosher: het was Yassar Arafat incognito, die op deze manier het Israëlische verbod om ook dit jaar naar de Geboortekerk te gaan omzeilde. Evengoed slim van die gasten om je te verstoppen in een kerststal! Je moest er maar opkomen! Vast een ideetje van mevrouw Arafat. Die had wel gevoel voor dat soort dingen...
Afijn, tot ieders opluchting werd het kind vlot geboren. Het werd in doeken gewikkeld, maar vervolgens stonden de nonnetjes een beetje besluiteloos om zich heen te kijken.
"Is hier niet eens een behoorlijke wieg?" vroeg Maria kribbig. Nee dus. Dan maar in het biechthok, daar was het minder tochtig.
Yoessef en Maria besloten hun kind Jezus te noemen. Dat had z'n vader zo gewild, verklaarde Maria. Yoessef trok verbaasd zijn wenkbrauwen op: hij wist van niks! Maar hij werd wel vaker ergens buiten gehouden, had hij het idee.
Hij wilde net protesteren toen de Geboortekerk plotseling in een fel licht baadde. Het roodachtig schijnsel viel door de hoge ramen. De Israëliërs hadden een lichtkogel afgeschoten. Tanks en pantserwagens rolden Bethlehem binnen. Vader Marquez zuchtte, sloeg een kruis en kreeg opnieuw het gevoel van déjà vu dat de hele avond al in zijn geest rondspookte.
In het velden buiten Bethlehem zat een stelletje herders te vloeken en te tieren. Enkele onverlaten hadden zomaar midden in de winter stiekem hun schapen geschoren en opgewonden speculeerden ze over wie hun dat kunstje had geflikt. Plotseling wees een van de herders naar het firmament. Boven Betlehem verrees een felrode ster! Christus-nog-an-toe! Zoiets zagen ze niet elke nacht! Vuurwerk! Over hun sandalen struikelend renden ze in de richting van de stad. Ze waren nog steeds flink opgefokt door de hen ontstolen schapenvellen. Aangekomen in het centrum koelden ze hun woede op de eerste de beste tank die hen voor de voeten reed. Al spoedig liet ook de rest van de bevolking zich niet onbetuigd. Enkele herders raakten in het nauw en vluchtten de Geboortekerk binnen. Tot hun verbijstering ontwaarden ze daar de vermiste schaapskleren. Als vader Marquez op dat moment niet streng had ingegrepen was het ook daarbinnen nog op een kloppartij uitgedraaid. Handig wist hij echter hun aller aandacht af te leiden naar het kindeke Jezus. Vertederd knielden ze bij moeder en kind neder. Buiten echter nam het strijdgewoel in heftigheid toe.
En opnieuw geschiedde het in die dagen dat in Bethlehem weer flink werd gevochten. Yoessef boog zich bedroefd over zijn pasgeboren zoon en zuchtte: "Jezus, houdt het dan nóóit op?"