een beruchte blokfluiter
Zondag 06 Februari 2005 in categorie Klein Proza
In mijn tienerjaren was ik een berucht blokfluitspeler. Mijn jongere zusje had mij geleerd welke vingers ik op welke gaatjes moest zetten. Zij had het op school geleerd. Ik niet. In mijn tijd werden de kinderen nog niet zo verwend.
Het had weinig gescheeld of mijn loopbaan als blokfluitist was in de kiem gesmoord. Tijdens een van de eerste lessen die mijn zusje mij gaf deed haar blokfluit het niet. Wij controleerden eerst of het wissertje er nog in zat. Want als het wissertje erin zit kan het geluid er niet uit. Zulks bleek niet het geval. Toen zusje bij een hernieuwde poging het edele instrument aan haar lippen zette kroop er een oorkruiper uit het mondstuk. Hij kriebelde enigszins verbouwereerd tegen haar lippen. Na het verstommen van de griezelkreten besloten wij onmiddellijk een ander instrument te kiezen. Alles was goed, zolang je er maar niet met je mond aan hoefde te zitten. Maar al snel merkten we dat de blokfluit niet voor niets zo’n populair instrument was. In ons milieu was het financieel het hoogst haalbare. Verder dus maar.
Nadat ik na verloop van tijd de beginnersblokfluitboekjes had doorgespeeld, trad ik toe tot het blokfluitensemble van mijn vriendje. Ook mijn zusje maakte daar deel van uit , evenals een sproeterige knaap die weliswaar hevig stotterde, maar gelukkig niet tijdens het blokfluiten. Zolang je hem niet liet aftellen was er niks aan de hand.
Ons blokfluitseizoen was de zomer. Wij verbleven dan op het volkstuinpark waar onze ouders een huisje hadden. Zij moedigden ons aan flink te oefenen, maar dan liefst wel buiten gehoorsafstand. Zo belandden wij op een bank in de zon ergens in een uithoek van het park. Hele middagen brachten wij daar door met eindeloos repeteren. De vogels vielen er stil van.
Een volkstuinierende vrouw kwam uit haar nabijgelegen huisje gelopen. Zij verzocht ons dringend op te houden. Zij werd er ‘iebel’ van, zoals ze dat uitdrukte. Dat vonden wij knap overdreven. We waren pas drie uur bezig. Uiteindelijk zijn we verkast naar een stuk braakliggend land. Stiltegebieden bestonden in die tijd nog niet.
Later vervolgde ik mijn carrière bij een orkestje dat door een leraar op de middelbare school was opgericht. Hijzelf toeterde op een klarinet en hield van Benny Goodman. De overige orkestleden speelden allemaal een instrument dat stukken harder klonk dan een blokfluit, zoals piano en drums. Ik deed daardoor min of meer voor spek en bonen mee, maar in de klas was dat niet anders, dus dat was ik wel gewend. Aan het eind van het schooljaar bleef ik dan ook zitten. De leraar greep deze buitenkans met beide handen aan om de hinderlijk piepende fluittoon uit zijn orkest te schoppen. Ik kon mijn tijd wel beter gebruiken, meende hij.
Het was even slikken, geef ik toe, maar anderzijds had ik intussen mijn repertoire toch maar mooi verrijkt met evergreens als ‘Oh, when the Saints’ en ‘Besame mucho’. Het waren er meer, maar dit zijn de enige twee die ik me nog herinner. De componiste van het beroemde ‘Besame Mucho’, mevrouw Consuelo Velazquez, overleed vorige week. Dat kan ik mij wel voorstellen. Waarschijnlijk is zij er onderhand ‘iebel’ van geworden.
Nr. 66 | publicatiedatum 29-1-2005 | vorige opspraak-columns
Tweet |