lef

Zondag 12 December 2004 in categorie Klein Proza

We hadden allemaal wel zo'n jongetje op school, het jongetje met branie, het type 'lefgozertje';. Het is degene met de vlotte babbel, met de brutale antwoorden tegen de leerkrachten. Hij krijgt het meeste straf, het interesseert hem geen bal. Dat zegt hij tenminste.

Hij is de eerste met sigaretten op zak, die hij even nonchalant als genereus stiekem uitdeelt achter het fietsenhok. Altijd weer dat fietsenhok. Weten docenten nu nog niet dat dáár alles gebeurt wat zij en God verboden hebben?

Met veel bravoure scheurt de lefgozer provocerend met zijn opgevoerde brommer over het schoolplein, gaat er prat op dat hij al drie keer door de politie achterna is gezeten. Tevergeefs natuurlijk. Hem krijgen ze nooit te pakken, hij is een waaghals, een snelheidsduivel. Zijn brommer haalt makkelijk negentig, beweert hij zelfverzekerd.
Hij is altijd populair. Hij is bovendien een opportunist, die alleen vrienden maakt die hij kan gebruiken. Zolang het duurt zorgt hij goed voor ze. Bij hem thuis zijn de eerste feestjes met overvloedig drank en geïmponeerd giechelende meiden. Hij is ‘cool’. Binnenshuis houdt hij zijn zonnebril op. Zijn vader en moeder zijn er nooit. Vreemd genoeg verwondert dat ons niet. Hij is de eerste van de klas die dronken durft te worden en daar meteen maar een gewoonte van maakt.

De praatjesmaker blijkt tevens een vlotte ritselaar. Voor een paar vrolijke pillen of geestverruimende rookwaar moet je bij hem zijn. Die grotere carburateur voor je oude suffe bromfiets heeft hij ook nog wel ergens liggen. Zo niet, dan regelt hij hem voor je bij een kennis. Als je maar geld meebrengt. Omgekeerd is hij zelf ook niet krenterig. Wanneer je z’n strafwerk maakt krijg je een joetje.

Hij loopt in vlotte kleren, gebruikt zo te ruiken de aftershave van z’n vader en heeft elke twee weken een andere vriendin. We vragen ons af hoe hij dat flikt, want zo bijster knap is hij nou ook weer niet.

We dempen onze jaloezie met de geruststellende gedachte dat het later nooit echt wat kan worden met die knaap. Die eindigt als louche autoverkoper, als exploitant van sekslijnen, als stofzuigercolporteur, als hasjhandelaar, als baas van een illegaal casino. Of hooguit monstert hij zo vroeg mogelijk aan als dekknecht bij de wilde vaart en zwerft hij oeverloos en laveloos de grote ruige wereld rond. Vanaf de top van onze eigen carrière mogen we dan eindelijk op de snoever neerzien.

Zo gaat dat en zo is dat vroeger ook altijd gegaan. Of je moet uitzonderlijk veel mazzel hebben, op het juiste moment op de juiste plaats terechtkomen. Zo is het bijvoorbeeld in een ver verleden wel eens gebeurd dat er zo’n branieschopper werd geboren op een landgoed in Jena. Dan ben je pardoes zoiets als Graaf zur Lippe-Biesterfeld. Tja, en dan ziet je toekomst er toch meteen héél anders uit. Gek is dat toch…
Nr. 60 | publicatiedatum 5-12-2004 | vorige opspraak-columns