Karel Wasch, de dichter

Dinsdag 02 December 2003 in categorie Lezen

Tot voor kort was ik niet zo fanatiek in het lezen van poëzie, moet ik bekennen. De schoonheid ervan is in het verleden effectief beklad door diverse docenten Nederlands, die allemaal gemeen hadden dat ze wilden weten “wat de dichter hier bedoeld had”. En wanneer de dichter volgens mij iets anders had bedoeld dan volgens de leraar werd dit meestal uitgedrukt in een onvoldoende.

De dichter Karel Wasch komt de eer toe mij weer onder de bekoring van de poëzie te hebben gebracht. Hij is absoluut en met afstand mijn meest geliefde en bewonderde dichter. Bij hem hoef ik mij niet af te vragen wat hij heeft bedoeld, zijn woorden en zinnen schrijven rechtstreeks op mijn gemoed. Zo hoort poëzie voor mij te zijn, zonder een rationele vertaalslag tussen papier en lezer, niet telkens weer zinnen moeten overlezen, puzzelen en gissen wat voor kronkels uit het brein van de dichter ik nu weer dien te volgen. Als ik dàt wil koop ik wel een boekje met cryptogrammen en Zweedse doorlopers.

Karel Wasch weet zijn woorden en zinnen zo trefzeker te kiezen dat men direct een beeld op het netvlies heeft, een gevoel in het hart en een stemming in de ziel.

Eén van zijn meest geciteerde gedichten is bijvoorbeeld het gedicht Misschien. Niet verwonderlijk, want het is voor velen direct herkenbaar.


Misschien

Moest jou zeggen hoe ik
verloren had de strijd.

Maar in een gang vol koffers met gestold verdriet
trok je even aan mijn broekspijp
voordat ik je voorgoed verliet nog even
als altijd.

O, in het weekend als het van je moeder mag
kunnen we elkaar nog zien
ook doordeweeks en anders steeds
misschien.

Uit: Alsof er iets van mij overbleef, uitg. ID-fiXe, 2001, Nieuwegein.

Een al wat ouder, maar zeer aansprekend gedicht vind ik Gang door de steedse dag:


Gang door de steedse dag

Ochtend woelt me los van de nachtelijke zij.
Een schoorsteen slaakt zijn eerste rook
een aak glijdt traag voorbij.

Ik kam mijn mistige manen,
trek strak een keurslijf aan
de, net gestrikte, das
siert als een hoofse vaan.

Wel wapent mij de weerzin,
een tram snijdt door een stalen voor
en krast zijn schrille tonen, het luchtruim in:
mechanisch koor!

De parken steunen, licht vermoeid,
door jeugdig onkruid slechts geboeid.

Bokalen van de avond
boordevol nectar van de nacht
voorportaal voor een droomlokaal, waar ragfijn
zij mij wacht.

Uit: Uit naam van mijn naam. Uitg. de Beuk, Amsterdam, 1986.

Karel Wasch begrijpt als weinig andere Nederlandse dichters het ritme van de klank en de stuwende kracht van de alliteratie en maakt daar een mooi en gedoseerd gebruik van. Heel subtiel vlecht hij deze vorm van rijm door zijn woorden en voor een Germaanse taal als het Nederlands werkt dit naar mijn smaak veel sterker dan het Romaanse eindrijm. Tot slot laat ik u nog even genieten van het stemmige gedicht Mysterie.


Mysterie

Er is iets wel en niet gebeurd
de plaats, absurd genoeg, is mij
ontschoten , ik sla
de zwarte engel van zijn sokkel
verbrijzel zijn gegoten lach.

Het huis, de tuin, ze leven
bij de dag, maar zonder woord;
de bloesem zal haar zaad
verstrooien.

Er is iets nooit gezien
het valt nu zwaar dat te erkennen
nog staar ik blind de beelden na
maar mistig is mijn uitzicht
voor een beslagen raam.

Een naam, de klank, zij klinken
uit de verte, maar zonder een
gestalte die hen kent. Een schim
lost op voordat het licht
haar raakt.

Literair tijdschrift OpSpraak, jaargang 8, nummer 20, september 2002

Meer over Karel Wasch op de site van het literair tijdschrift Opspraak.