dealer in rust

Woensdag 18 Juni 2003 in categorie Vertellingen

De Vogelenzanglaan is geen vogelenzanglaan. Er zijn zo te zien geen vogelen en er klinkt zo te horen geen zang. Het is ook geen laan, maar een grauwe asfaltweg. Er staan geen bomen langs de stoeprand, er groeit geen onkruid in de nerven van het trottoir. Men had haar een andere naam moeten geven, in elk geval 'weg' moeten noemen of desnoods gewoon weg moeten láten.

De Vogelenzanglaan verdwijnt in het donker van een viaduct, waar een rumoerige autobaan onafgebroken overheen rolt. Eenmaal weer in het licht, aan gene zijde van de dijk, draagt de laan een andere naam, maar stelt nog steeds even weinig voor. Daar is een andere wijk, een zelfde tuinstad. Aan beide kanten van de snelweg worden de huizen vroeg oud.

Vlakbij het viaduct, op een hoek, zijn witgeschilderde etalageruiten. Een gezellige buurtzaak was hier gedacht: een kruidenier, een groenteman, een snackbar desnoods.

Er hangt een bord naast de deur. Beurtelings gebruiken drie specialisten de royale winkelruimte om er een spreekuur te houden voor hun fondspatiënten. Prima geregeld zo. Een grote wachtkamer en niet dat gedoe aan huis.

Het is zonnig, laat in de middag. Dat gelige licht heeft iets deprimerends. Het zal de symboliek van de ondergang zijn.
Vandaag zit de psychiater. Van vier tot zeven. Een vreemde tijd. De winkeldeur staat open. Oudere, tanige mannen staan buiten op de stoep hun shag te roken. Hun lange schaduwen zijn recht, maar hun timide gestalten opvallend krom. Alle drie staren ze zwijgend naar de Technische School aan de overkant. Dik kans dat daarover de laatste opmerking ging.

"Mag ik er even langs?"
Ze doen een stap opzij, kuchen even. Binnen is het donkerder dan je zou verwachten. De wachtkamer zit stampvol. Banken staan langs alle wanden. Iedereen zit tot het uiterste ingeschoven. Late binnenkomers en ongedurigen leunen hangerig in hoeken en tegen deurposten.
Op de tafel in het midden ligt opzichtig een groot, gelinieerd schrijfblok. Niet te missen.

"U moet uw naam op de lijst zetten. Voor de volgorde. U bent nummer drieënveertig." De magere vrouw heeft in deze behulpzaamheid haar tijdverdrijf gevonden. Zij zit dicht in de buurt van de lijst.
Een goedkope ballpoint ligt naast het schrijfblok. Bij elke regel staat een nummer. Achter tweeënveertig nummers staat al een naam.
Tweeënveertig verschillende handschriften. Een enkele eigenwijze in een andere kleur.
Toch eens even vragen: "Welk nummer heeft u zelf?"
"Nummer elf!"
Dat klinkt te triomfantelijk. Laat ook maar. Ze is het type dat om drie uur voor de deur ligt om niet te lang te hoeven wachten.
"En welk nummer is nu binnen?"
"Nummer negen. Maar het gaat snel. Hij was nogal laat vandaag. Hij is later begonnen. Ik ben zo aan de beurt. Ah, kijk eens aan!"
Nummer negen komt de spreekkamer uit, nummer tien wringt zich schielijk achter hem langs. Tegelijk gaat er een zoemer.
"Nou. zo dadelijk ben ik. Bij mij duurt het ook niet lang, Alleen even een receptje halen. Kwestie van een paar minuten. Ik neem niet veel tijd."
Ze lacht. "Gunst nee, ik kom hier al zo lang..." De lach is van haar gezicht verdwenen. Haar blik lijkt even naar binnen gericht. De pupillen van haar ogen staan vreemd groot, glanzend, nadenkend.

Nummer tien komt weer naar buiten. Het gaat inderdaad snel. De vrouw staat op. De mensen naast haar gaan iets breder zitten. De plaats waar zij zat vloeit langzaam maar zeker dicht. Net op tijd weet een rondhanger er zich nog meester van te maken. Met tegenzin wordt er weer ingeschikt, worden de jaspanden weer opgetrokken, de knieën en enkels weer samengedrukt.

Dit fondsspreekuur van Van Linschoten is nog erger dan zijn particuliere spreekuur. Je moet er geweest zijn om het te geloven. Daarna denk je echt dat je gek geworden bent.

Het is benauwd hierbinnen. Te stil is het, veel te stil. Alleen wat gekuch, gezucht en geschuifel. Een enkeling leest een versleten tijdschrift. De voorraad moet nodig worden aangevuld. Men werpt elkaar tersluikse blikken toe. De nieuwsgierigheid naar wat de ander bezielt om hier te gaan zitten hangt in de ruimte, maar er worden geen persoonlijke vragen gesteld. Iedereen is somber en gespannen. Dat komt ook door het lange wachten, dat versterkt het uitzichtloos gevoel dat iedereen hier mee naar binnen heeft gebracht.
Hoog tijd voor een ommetje. Het is hier niet om uit te houden. Alsof er een rubber band strak om je keel zit.

In elk geval naar buiten. Je zal toch wel tussentijds weg kunnen? Vast wel, daarvoor is immers die lijst? Ga nu maar. Tijd zat.
Eén van de drie mannen op de stoep draait zich om.
"Hoever zijn ze?"
"Bij nummer elf."
"Jezus Christus..." Zijn gezicht trekt in de 'hopeloos' plooi. "Ik ben nummer... Welk nummer was ik nou...?"
Gehaast verdwijnt hij naar binnen. De andere twee mannen maken tegelijk een spottend keelgeluid, roken door en staren nog steeds naar de Technische School. Durven ze elkaar niet aan te zien?
Meteen de hoek om maar, uit het zicht. "Vijfendertig!" klinkt het nog.

Na een rondje lopen ga ik ga ik terug. Veel mensen zijn er niet meer bijgekomen. De wachtkamer is leger. De mannen van buiten zitten nu binnen.
Iedereen kan nu zitten. De laatste die is binnengekomen is een jonge vrouw. Ze heeft opvallende, grijze flarden in haar donkerblonde haar. Een vreemd gezicht. Zij bemoeit zich ook al met de lijst. Consciëntieus streept ze de naam door van ieder die de spreekkamer uitkomt. Ze neemt de persoon een moment taxerend op en streept dan.
Af en toe krast ze met vinnige halen, alsof ze haar afkeuring over iemand wil uiten. De reden van haar ongenoegen is duister. Een gezicht dat haar niet aanstaat? Of gewoon een rare naam op de lijst? Slordig geschreven wellicht?

De lijst is het symbool van de uitzichtloosheid. Hij is immers eindeloos. De wachtend en zijn er zich in stilte van bewust, dat de lijst onzinnig is. Maar ze houden het voor zich, zwijgen, berusten erin, want samen zijn ze de lijst.

Op sommige mensen oefent de lijst toch een vreemd soort aantrekkingskracht uit. Berusting is niet voldoende. Ze moeten er iets mee doen, de onzinnigheid ervan verhullen, aantonen dat hij niets meer is dan een doodgewone volgorde, waar je niet over hoeft na te denken.
Ze moeten zichzelf blijven overtuigen, dat hun komst niet zinlozer wordt naarmate de lijst langer is. Hinderlijk kan dat zijn. Het maakt het wachten nog onverdraaglijker.

"U hoeft het niet bij te houden hoor. U bent immers zelf de laatste? Om deze tijd komt er toch niemand meer. U merkt vanzelf wanneer u aan de beurt bent. Dan zit u hier nog als enige..."
De al wat oudere keurig geklede heer lijkt een beetje op Alec Guinness. Hij lacht de vrouw met een nauwelijks gedurfde schalksheid toe, maar wendt zijn gezicht schichtig af wanneer zij abrupt opkijkt en hem ijzig blijft aanstaren. Ook haar pupillen staan groot en donker.
Zijn vingers gaan een beetje trillen, hij strengelt ze ineen om het haar niet te laten merken. Hij heeft zichtbaar spijt van zijn grapje. Hij had het beter achterwege kunnen gelaten. Dat grappen maken is niets voor hem. Daarom lijkt hij ook niet precies op Alec Guinness, maar inderdaad slechts een beetje.
De vrouw met de grijze flarden denkt hem de definitieve nederlaag toe te brengen door lukraak, met nonchalante gebaren, enkele fictieve namen aan de lijst toe te voegen.

Er is onverwacht commotie. Alle aanwezigen schrikken op uit hun suffig voor zich uit denken. Van het ene moment op het andere slaat de lethargie van het wachten om in spitse nieuwsgierigheid.
Achter de donkerbruine deur van de spreekkamer klinkt geëmotioneerde stemverheffing. Dat jonge meisje zo te horen, nummer eenendertig. Hoe oud zal ze zijn? Vijftien, zestien hooguit. Er valt iets om. Een stoel waarschijnlijk. De spanning in de wachtkamer stijgt. Een welkome afleiding.

De bruine deur gaat met een ruk open. Het meisje verschijnt, met wangen glanzend van tranen. Zij schudt even met haar schouders, als in een huivering, alsof zij de emotie van zich af wil schudden, in de spreekkamer wil achterlaten, en haast zich naar het licht van de uitgang. Ze kijkt op noch om en de wachtenden voelen iets van haar gêne.


"Wacht... Hè, verdorie!" klinkt de geïrriteerde stem van Van Linschoten. Meteen daarop is het getergde knarsen van bureaustoelwieltjes te horen.
Van Linschoten verschijnt in de deuropening, geërgerd inderdaad. Het meisje is reeds de straat op gerend. Enigszins schutterig staat hij op de drempel van zijn spreekkamer. Er is iets misgegaan. Duidelijk. De wachtkamer staart hem verwachtingsvol aan, er wordt tegen beter weten in gehoopt op uitleg.

De psychiater lijkt verlegen te worden in de confrontatie met zoveel patiënten tegelijk. Nerveus wipt hij enkele malen op de ballen van zijn voeten op en neer en maakt tegelijkertijd geluidloos knippende bewegingen met zijn vingers. Zijn competentie en zijn autoriteit zijn gebutst.
Hij verdraagt de vragende, op hem gerichte blikken niet. Straks moet hij ze ook nog een keer één voor één ondergaan. Een onaangenaam vooruitzicht. Duidelijk dwingt hij zichzelf nog even te blijven staan, zich niet meteen terug te trekken in zijn bastion, de veilige beslotenheid van zijn spreekkamer. Uiteindelijk draait hij zich toch om en gaat beheerst naar binnen.
Het duurt een tijdje voor de zoemer weer gaat. Nummer eenendertig wordt liefdevol doorgestreept.

Het is kwart voor zeven. Er zitten nog slechts enkelen mensen, maar het gezucht is toegenomen. Nummer tweeënveertig komt naar buiten.
Tegelijkertijd gaat de zoemer. Dit keer dus voor mij.
Van Linschoten kijkt niet, maar wrijft langdurig in zijn ogen, de ellebogen op het blad van zijn bureau.
"Wie was u ook alweer?"
"Rietveld."
De kaartenbak is overvol. De juiste kaart wordt slechts met moeite opgespoord en bevrijd. De psychiater legt hem voor zich en gaat zitten lezen, de ellebogen weer op het bureaublad. Zijn vingers woelen door zijn haar. Wanneer er wat roos op de kaart neerdwarrelt stopt hij abrupt en gaat rechtop zitten, om niet zo dadelijk weer in de gewoonte te vervallen.
"U was toch particulier?"
"Ik zit sinds kort in het ziekenfonds."
"Vandaar ja. Ik dacht al: u hoort hier niet." Hij grijnst, ten teken dat het maar een grap is.
"Hoe gaat het nu?"
"Wel iets beter..."
Hij schrijft onderwijl. Veel meer dan er wordt gezegd.
"Mooi zo!"
"Maar ik heb nog wel vaak last van die angsten. Vooral 's nachts. Dan krijg ik het ontzettend benauwd. En hartkloppingen."
"Maar met die medicijnen is het toch wel iets minder?"
"Ja, dat wel..."
"U moet natuurlijk niet verwachten dat zoiets van de ene dag op de andere over gaat. Dat duurt wel even. U bent gewoon wat nerveus. Dat moet een tijdje toegedekt worden, zogezegd. En dat doen we met die medicijnen. Ik geef u nog wat mee, dan zie ik u laten we zeggen over een maand wel weer terug. Honderd goed?"
Hij staat op, geeft met de ene hand een hand en met de andere het recept.
"Het beste ermee."
De zoemer klinkt alweer.
"Dank u dokter..."

Honderd! Waar komt toch dat gevoel vandaan weer even lekker voort te kunnen?




ID19850005